Nieuws
SKBN Studiereis 2024: Lille Métropole in 10 lessen
SKBN Studiereis 2024: Lille Métropole in 10 lessen

Van woensdag 29 tot en met vrijdag 31 mei zette de SKBN zeil naar Lille en de regio Hauts-de-France. Hieronder volgt een korte impressie van de studiereis in 10 learnings. Een uitgebreidere, bewerkte editie verschijnt in de juli-editie van vakblad BT. Hauts-de-France heeft met circa 32.000 km2 een vergelijkbare omvang als Nederland (34.000 km2 landoppervlakte). Maar heeft met circa 6 miljoen inwoners een drie keer zo lage bevolkingsomvang als Nederland. Toch is de Hauts-de-France daarmee de derde dichtstbevolkte regio van Frankrijk. 67 procent van de landoppervlakte staat nog altijd ten dienste van de landbouw, vergelijkbaar met Nederland. De agro-industrie is met stip de grootste industrie. De lagere bevolkingsdichtheid betekent niet dat er minder behoedzaam wordt omgegaan met ruimte. De Fransen hanteren nu al een eigen variant op de toekomstige Europese richtlijn ‘no net land take’. De ZAN (Zero artificialisation net) is sinds 2021 van kracht. Voor de metropoolregio Lille levert deze richtlijn vooralsnog niet veel problemen op. De stad heeft nog gaten te vullen als erfenis van een industrieel textielverleden. Zo liggen er nog tal van ontwikkelmogelijkheden in Roubaix. De regio en metropool zetten actief in op herstructurering van brownfields. Maar Ports de Lille ziet de druk op de ruimte groeien, mede door toedoen van een ontluikende circulaire economie. Voor de transformatie naar een circulaire economie kan de ZAN op termijn een obstakel gaan vormen, als deze wet te stringent wordt gehanteerd. De grootste uitdaging van het moment is de bemensing van de nieuwe fabrieken die de nationale overheid in de regio uit de grond wil stampen. Dat laatste als antwoord op een misschien nog grotere uitdaging: het minder afhankelijk worden van sleuteltechnieken van het buitenland in het kader van strategische autonomie, en (energetische) verduurzaming. De Franse regering koos voor de regio rond Duinkerken als locatie waar giga-batterijfabrieken moeten landen. De eerste fabriek van ACC in Billy Berclau draait al deels en wordt momenteel uitgebreid. Een tweede en derde giga-factory in Duinkernen en productielocaties voor halffabricaten zijn in aanbouw. Om voldoende mensen te hebben om in deze fabrieken te werken, investeert de regio in opleidings- en omscholingsprogramma’s. Een niet onbelangrijke asset die Duinkerken heeft is ruimte, die wordt aangeboden in de vorm van plug and play-sites. De stad investeert ook flink in het woonkwaliteit om ook het benodigde personeel dat in de fabriek moet werken aan te trekken. Hoe groot het ruimte-aanbod ook lijkt; in Duinkerken komt inmiddels het einde van het ruimte-aanbod in zicht. Een tweede troef die de havenstad claimt als onderdeel van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is duurzame energie. Zo koos batterijfabriek Verkor zich in Duinkerken vanwege het warmtenet dat gevoed wordt met restwarmte uit de industrie, waar Verkor dankbaar gebruik van maakt voor het droogproces in de batterijproductie. Een heel belangrijke factor die Duinkerken een concurrentievoordeel kan bieden is de goedkope stroom van de gigantische kerncentrale in de havenstad, die omgezet kan worden in gigantische hoeveelheden dan wel niet groene, maar wel blauwe waterstof die de transitie kan aanslingeren. Twee nieuwe kerncentrales zijn in de maak.   10 LEARNINGS Transities staan centraal tijdens deze driedaagse studiereis. We beginnen in Lille met de circulaire economie, waarvoor de binnenhaven van Lille een belangrijke ruimtelijke schakel is. Learning 1: Een duidelijke visie en regionale strategie zet neuzen in dezelfde richting. De regio Hauts-de-France heeft een duidelijke ontwikkelstrategie, het REV3-transitieprogramma. REV3 verwijst naar de derde industriële revolutie die de regio met gerichte investeringen probeert te ontketenen. Het programma REV3 (Révolution Industrielle et Écologique de la Troisième Génération) is een ambitieus initiatief dat zich richt op de transitie naar een duurzame en digitale economie. Dit programma, ondersteund door de Europese Unie en regionale autoriteiten, heeft als doel om een circulaire economie te bevorderen, nieuwe economische clusters te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren in de regio. REV3 omvat verschillende projecten die gericht zijn op energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, digitale technologieën en de bevordering van duurzaam ondernemen. Het programma streeft ernaar om de Hauts-de-France regio te positioneren als een voorloper in groene en digitale innovaties door middel van samenwerkingen tussen bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden. Learning 2: Ga uit van eigen kracht in plaats van te verwachten dat het heil van buiten komt. De ontwikkelstrategie van de regio Hauts-de-France is niet uit de lucht gegrepen, maar bouwt voort op kwaliteiten die de regio al heeft. Dat is: en auto-industrie (met de batterijfabrieken als nieuwe specialisatie), en technisch geschoolde bevolking en – zoals ze zelf zeggen – een groot personeelsaanbod. Dat laatste is voor discussie vatbaar, maar feit is dat de kaartenbakken in de Franse regio goed gevuld zijn. De werkeloosheid is relatief hoog, als erfenis van een industrieel (mijn)verleden. Vandaar dat de regio er alles aan doet om mensen met omscholingsprogramma’s te (re)-activeren. Het bieden van vervangende werkgelegenheid was ook het doel van de EuraTechnologies Campus. Op het eerste gezicht lijken de start-ups die in het imposante gebouw dat tot in de jaren ’90 als textielfabriek duizenden mensen tewerk stelde, weinig relatie te hebben met het oude economische profiel. Maar ze borduurt juist voort op een traditie. EuraTechnologies telt inmiddels vijf locaties waaronder de Blanchemaill Roubaix-site die gespecialiseerd is e-commerce en retail-tech. Roubaix was van oudsher een belangrijke pleisterplaats van postorder- en retailbedrijven. Decathlon heeft zijn hoofdzetel in Roubaix. De campus in Willems, even buiten Lille, staat in het teken van AgroTech. De hoofdcampus – Le Blan Lafont – staat in het teken van duurzame transities. Learning 3: Huisvesting kan motor zijn van innovatie. Een ander learning die kan worden getrokken uit EuraTechnologies, is dat de campus geen fonds heeft voor bedrijven, maar dat alles over de band van huisvesting gaat. Start-ups zitten om niet in de campus en worden geselecteerd tijdens pitchrondes. Grote bedrijven willen daar bij horen, en hebben inmiddels een belangrijk aandeel genomen in de campus. Het verschaft hun toegang tot talent. Learning 4: Zet bedrijventerreinen in als aanjager van regionale transitie. Belangrijk onderdeel van het REV3-transitieprogramma zijn de bedrijventerreinen, parcs d’activités’ in het Frans. Zij maken onderdeel uit van een groot decarbonisatie-programma. Daarnaast wordt werk gemaakt van het vergroenen van bedrijventerreinen en landschappelijke inpassing. Daarbij wordt mede geleund op Europa. Het regionale programma kent een doorvertaling naar het niveau van de metropool. Métropole Européenne de Lille (MEL) investeert 28 miljoen euro in revitalisering van verouderde bedrijventerreinen. Beter benutten maakt daar onderdeel van uit, ook in het kader van de ZAN-doelstelling (zie boven). Learning 5: Verdichting van de stad vraag extra ruimte voor circulaire economie. Het bezoek aan Ports de Lille levert een aantal interessante inzichten op. Naarmate de nadruk ‘in’ de stad meer komt te liggen op verdichting en transformatie, neemt de druk op watergebonden bedrijventerreinen toe om de reststromen die transformatie genereren te verwerken. Dat geldt eveneens voor bedrijven die niet kunnen uitbreiden en een deel van hun distributie moeten verplaatsen naar haventerreinen. Ports de Lille doet dat onder meer voor voedselconglomeraat Roquette.  Learning 6: Zelf exploiteren van (logistieke) havenfaciliteiten geeft meer grip op circulaire reststromen. Een andere learning van Ports de Lille is dat het havenbedrijf gronden niet alleen in erfpacht uitgeeft, maar in veel gevallen de opstallen bouwt en exploiteert. In Nederland zijn logistiek en bedrijventerreinen meestal losgekoppeld. Daarmee heeft Ports de Lille, een dochteronderneming van de regionale KvK, grip op circulaire stromen vanaf circa vijf locaties die het havenbedrijf bestiert. Daarnaast houdt Ports de Lille door actieve betrokkenheid bij de haventerreinen grip op de kwaliteit van de gebouwen. Learning 7: Wees realistisch bij duurzame logistiek en distributie: Kritische massa en afstand zijn randvoorwaardelijk. Een derde learning van Ports de Lille, bij monde directeur Ferenc Szilagy, is dat voor duurzame (stads)distributie een kritische massa nodig is en voor duurzame logistiek bijvoorbeeld per trein, een kritische afstand. Te beginnen bij stadsdistributie: daarmee begon Ports de Lille vol goede moed, maar het gevraagde volume aan distributiediensten bleek al snel niet te corresponderen met de duurzame transportmethode, zoals de bakfiets. Voor de trein geldt volgens Ferenc een kritische afstand van circa 600 kilometer, voor investeringen in treinoverslag uitkunnen. Voor duurzaam transport over water gelden eveneens kritische afstanden. De schaal in Frankrijk is al sneller rendabel voor ‘nieuwe’ transportmethoden dan in Nederland. Learning 8: Circulaire bedrijvigheid gebaat bij aanwezigheid goedkope ruimte. Een heel belangrijk les van het bezoek aan Tissel in Roubaix, waar zich allemaal circulaire start-ups bevinden, is dat (startende) circulaire bedrijvigheid gebaat is bij goedkope bedrijfsruimte. De vele leegstaande textielfabrieken in Roubaix vormen daarvoor een belangrijke asset en vruchtbare bodem voor een nieuwe economie. De gemeente Roubaix kiest er expliciet voor de fabrieken niet te transformeren naar bijvoorbeeld duurzame appartementen, maar kiest voor ‘flugal and low tech circular transformation’. Of de marktomstandigheden dwongen de stad tot het maken van die keuze. Het goede nieuws is dat dit juist nieuw momentum genereert voor de industriestad, die zo een nieuwe, industriële revolutie kan doormaken als ‘upcycle-stad’. Learning 9: Ruimte is een belangrijke asset van Hauts-de-France, ook voor Nederland. De internationale promotieorganisatie North France Invest sluit met haar acquisitie naadloos aan bij het strategische plan van de regio. Opvallend is dat Hauts-de-France nog van de ruimte barst, zeker in vergelijking met Nederland. En daarmee ruimtevreters als giga-factories probeert de verleiden naar de regio te komen. Tegelijkertijd waarschuwt North France Invest voor het ontstaan van een nieuwe monocultuur. Die ruimte in Hauts-de-France (op krap 55 kilometer van Nederland), gecombineerd met de havenfaciliteiten, kan voor Nederland ook interessant zijn als we het hebben over het verdelen van vitale functies over onze grensoverschrijdende regio, bijvoorbeeld door als ‘subhub’ te fungeren voor activiteiten waarvoor we in Nederland te weinig ruimte hebben. Learning 10: Industriepolitiek is terug van weggeweest: Met ruimte en bedrijventerreinen kun je sturen op strategische autonomie en duurzame transities. Als Duinkerken ons iets laat zien, dan is het wel hoe de Fransen werk maken van strategische autonomie. Door gewoon gebieden aan te wijzen waar nieuwe fabrieken moeten landen. Overigens niet als kip zonder kop. Duinkerken heeft hard moeten werken om investeerders aan te trekken. Maar na diverse pogingen is het gelukt om twee giga-factories aan te trekken. Het warmtenet was daarbij een trigger voor batterijfabriek Verkor. Plug en play-sites en een uitgekiende planning-tool die interdependenties in kaart brengt als een soort digital twin, moeten de miljarden aan investeringen die in Battery Valley landen, in goede banen leiden.  

12-06-2024
Nieuws
Reactie van SKBN op het nieuw Regeerakkoord
Reactie van SKBN op het nieuw Regeerakkoord

‘Economisch motorblok bedrijventerreinen verdient ook in nieuwe Regeerakkoord aandacht om brede welvaart mogelijk te maken!’ Het belang van bedrijventerreinen als economisch motorblok wordt nog niet genoemd in het nieuwe Regeerakkoord op hoofdlijnen. Positief al die fiscale maatregelen voor ondernemend Nederland en ook positief de aandacht voor ons vestigingsklimaat. Deze positieve houding zien we ook terug in de reactie van ondernemend minnend Nederland. Echter, met fiscale maatregelen alleen creëer je geen ruimte waar ondernemers zich kunnen vestigen en uitbreiden. En juist ruimte is een schaars goed in Nederland. Net zoals energie en binnenkort ook water. We spreken dan ook de verwachting uit dat het onderwerp bedrijventerreinen, dan wel werklocaties, een belangrijk onderdeel wordt van de uitwerking van het regeerakkoord. De Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN) pleit al langer voor een economische en maatschappelijke herwaardering van werklocaties. Aanbevelingen Het nieuwe Regeerakkoord is nog met nadruk een akkoord op hoofdlijnen dat nog verder uitgewerkt dient te worden. Vandaar dat SKBN de volgende aanbevelingen doet om de maatschappelijke en economische betekenis van bedrijventerreinen te optimaliseren in de verdere uitwerking van het regeerakkoord:   Overheden doen er verstandig aan om in kaart te brengen welke plannen leven bij de (maak)industrie, zodat ze daar in hun ruimtelijke planning nadrukkelijk rekening mee kunnen houden.   Bedrijventerreinen dienen een wezenlijk onderdeel te zijn van de regiodeals c.q. regionale investeringsagenda’s. Zowel in het programmeren van de kwantiteit en kwaliteit, als ook in het investeren op bestaande terreinen om deze schoon, heel en veilig te krijgen. Dit vraag ook afstemming van de plannen tussen regio’s en provincies. Extra aandacht voor de regionale investeringsagenda’s is van groot belang en zal leiden tot goede situatie-afhankelijke oplossingen. Zeker indien ook regie wordt gevoerd over de juiste richting en er een gelijk speelveld field wordt gecreëerd op nationaal niveau. Regio’s komen op die manier niet in de verleiding om elkaar te beconcurreren, maar elkaar te stimuleren om tot goede woonwerkbalansen te komen. Juist deze samenhang en samenwerking tussen de diverse overheidsniveaus vraagt extra aandacht en regie om voldoende ruimte te behouden voor werken in Nederland.   Overheden kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het beter benutten van bedrijventerreinen op nationaal en regionaal niveau, maar dat vraagt ook voldoende financiële slagkracht om samen met de markt te kunnen investeren en meefinancieren in de herontwikkeling van bedrijventerreinen.   Een zorgvuldige planning én inpassing binnen de regio‘s is wenselijk voor nieuwe logistieke centra. Stadsdistributie, regionaal gebonden logistiek of meer ‘footloose’ logistiek verschillen wezenlijk qua functie en nabijheid. De SKBN pleit voor duidelijke kaders met het oog op verduurzaming, landschappelijke kwaliteit en economische waarden onder meer zoals het GRIP die heeft uitgewerkt.   Overheden moeten werk maken van de circulaire economie en doen er verstandig aan om zuinig te zijn op bedrijventerreinen die hier goed voor zijn geëquipeerd: voldoende grote kavels, hoge Hinderwet-categorieën en goed ontsloten (weg ,water en/of spoor). Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) onderstreept deze ruimtebehoefte en voorspelt in al haar scenario’s voor 2050 een toenemende vraag naar ruimte voor bedrijvigheid door de overstap van een lineaire naar een circulaire economie. Noodzakelijk in termen van duurzaamheid én economische onafhankelijkheid.   Ook leveren bedrijventerreinen nu en in de toekomst een belangrijke bijdrage aan het oplossen van de acute netcongestie en de energietransitie op de lange termijn. De mogelijkheden van bedrijventerreinen voor een goed elektriciteitsbeheer worden nog onderbenut. Deze kansen zijn op bedrijventerreinen ook zeker sneller te realiseren dan het aanpakken van het energievraagstuk in bestaande woonwijken. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het creëren van ruimte voor waterberging.   Natuurlijk is het creëren van woningen van belang in Nederland. Echter met het uitbouwen van de woonfunctie zien we ook een toename van de benodigde werkfunctie. Ook woningbouwcoöperaties geven aan dat de beste woonbestemmingen juist ook panden (lees werklocaties) omvatten die de leefbaarheid en sociale cohesie van een wijk verbeteren. Eenzijdig binnenstedelijke werklocaties ombouwen naar woonlocaties is geen bestendige oplossing. Creëer win-win situaties op die locaties door het combineren van wonen met stedelijke bedrijventerreinen. Hierdoor wordt tegengegaan dat de productieve arbeid van praktisch geschoolden naar slechter bereikbare locaties aan de randen van de stad, of verder de regio in wordt verplaatst.   Lees hier de achtergrond bij deze aanbevelingen.

23-05-2024
Achtergrond
SKBN Studiereis - Londen in 7 lessen
SKBN Studiereis - Londen in 7 lessen

Londen groeit snel. En zoals geldt voor andere grote steden, komt ruimte voor werken in de verdrukking. De stad wil de teruggang van ruimte voor werken een halt toeroepen. Reden genoeg voor de SKBN om van 6 tot 8 juni Het Kanaal over te steken om te kijken hoe de Britten werk maken van werken. Maar de Britse hoofdstad heeft meer te bieden. >>> terugkijktip: ‘Yes, we want industry in our cities.’, de keynote van prof. Mark Brearley op het BT Event 2020 Londen groeide sinds midden jaren ’80 met bijna 2,5 miljoen personen. Een belangrijk deel van de groei kwam door internationale migratie, In 2020 klom de populatie van de metropool voor het eerst boven de 9 miljoen, waarmee de metropool het oude record uit 1939, toen de stad 8,6 miljoen inwoners telde, weer ruimschoots overtrof. Volgens onderzoeksinstantie Trust for London groeit de populatie van de Britse hoofdstad tot 9,4 miljoen in 2030, waarmee Londen de status van megacity (10+ miljoen) nadert. Greater Londen bestaat uit 32 lokale boroughs die samen met de City of Londen Corporation (de lokale bestuursautoriteit van de ‘Square Mile’, het financiële district en historische centrum van Londen) samenwerken in de Greater London Authority (GLA). De GLA is strategische regionale autoriteit met bevoegdheden op het gebied van transport, politie, economische ontwikkeling, brand- en noodplanning en stedelijke planning. De GLA bestaat uit twee onderdelen: het dagelijks bestuur van de burgemeester van Londen (Mayor of London) en zijn kabinet (London Mayoral cabinet) en het 25-leden tellende London Assembly dat de Mayor of London controleert. Zowel de Mayor of London als de Assembly worden direct door de bevolking gekozen en zijn sinds 2016 in handen van Labour. Het ruimtelijke planningsbeleid van de Mayor of London wordt gedetailleerd beschreven in het wettelijke London Plan dat regelmatig wordt bijgewerkt. Lees hier het uitgebreide verslag van de programmaonderdelen over drie dagdelen die de studiereis telde. Les 1: Borg strategische werklocaties van regionaal of nationaal belang. Werklocaties hebben vaak een belang dat verder reikt dat de gemeentegrenzen. De GLA heeft 50 sites aangewezen op basis van criteria die een strategisch belang voor groot-Londen onderstrepen. De GLA regionale waakt als regionale autoriteit over het behoud van deze sites, net zoals het ministerie van EZK voornemens is een aantal clusters van nationaal belang te borgen en provincies die een instructieregel instelden of voornemens dit te doen om bepaalde industrie- en bedrijvengebieden als werkgebieden te beschermen. Werk vervolgens nauw samen met lokale overheden om deze locaties fit for use te houden, eventueel met een financiële bijdrage. Les 2: Subsidiëren is niet de heilige graal, investeer als het nodig is zélf in ruimte voor werken als de makt dat niet doet. In Barking and Daggenham in Londen investeert een ‘special purpose vehicle’ risicodragend in het opruimen van gebieden en maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk, of investeert hier zelf actief in. Dat laat zien dat subsidiëren is niet de heilige graal is. Een overheid kan ook gewoon investeren. Naast meer risico kan een publieke ontwikkelmaatschappij – in dit geval Be First (zie onder) genoegen nemen met een lange terugverdientijd en heeft daarmee een langer adem die nodig is om een gebied zoals Barking in Oost-Londen te transformeren. Les 3: Als het niet in de breedte kan, dan in de hoogte. Barking Industria (zie onder) komt in plaats van ruimte-extensieve halletjes en biedt op een kleine oppervlakte ruimte aan een veelvoud aan werkgelegenheid in vergelijking met de oude situatie. Voor Oost-Londen, dat kampt met industrieën die op hun retour zijn (bijvoorbeeld bij Ford Daggenham), is dat geen overbodige luxe. Deze betere benutting van de ruimte levert maatschappelijke meerwaarde op. Voorlopig lijkt Be First als ontwikkelaar het gat tussen de lokale vastgoedprijzen (die nog laag zijn) en de hogere kostprijs te moeten dichten. Les 4: Breng voor-wat-hoort-wat-planologie in de praktijk. Waar de Nederlandse anterieure overeenkomst enkel ingezet wordt voor kostenverhaal en alleen tot stand komt met medewerking van een marktpartij, kent Engeland sinds jaar en dag de Section 106, een wettelijke regeling voor een tegenprestatie die plaatselijk autoriteit kan eisen, in ruil voor een omgevingsvergunning. In Oost-Londen zetten boroughs de S106 in om in gebiedsontwikkelingen de realisatie van een bepaald aandeel betaalbare bedrijfsruimte af te dwingen. Werkcorporaties als The Trampery kunnen deze bedrijfsruimte exploiteren. Les 5: Mik op anderen dan enkel commerciële en private aanbieders van bedrijfsruimte. Londen leert dat een woningcorporatie best bedrijfsruimte kan ontwikkelen en aanbieden. En ook intermediaire organisaties als The Trampery kunnen, in combinatie met bovengenoemde wettelijke regeling die bedrijfsruimteaanbod kan afdwingen, een vitale rol vervullen op de bedrijfsruimtemarkt. Les 6: Garageboxen over? Kat ze op tot vitale werkruimtes voor de buurt. Woningcorporatie Poplar HARCA zat in haar maag met garageboxen. In plaats van ze te laten verloederen of af te breken, investeerde Poplar HARCA in transformatie naar een cluster met mode-studio’s. Les 7: Werk niet samen om het samenwerken, start met een ambitie. BID Camden Town Unlimited (zie onder), toont dat je met een gemeenschappelijk doel commitment kunt genereren bij ondernemers en andere stakeholders in een gebied. En op die manier trekt de Londense BID activiteiten naar zich toe die de Nederlandse BIZ ver overstijgen, zoals het aanbieden van werkruimte en de ontwikkeling van een nieuwe highline.

27-06-2023
Nieuws
Vastgoedjournaal.nl: "SKBN: Meer bedrijven naar de steden"
Vastgoedjournaal.nl: "SKBN: Meer bedrijven naar de steden"

Als er niet snel wordt ingegrepen worden de bedrijventerreinen een ondergeschoven kindje in de woningbouwdiscussie. 'Bedrijven in de lichtere milieucategorie moeten meer richting de stad, en plaatsmaken voor het type bedrijf waar de terreinen voor bedoeld zijn', dit zegt SKBN-voorzitter Theo Föllings in gesprek met VJ.  Als er niet snel wordt ingegrepen lijken de Nederlandse bedrijventerreinen een ondergeschoven kindje te worden in de woningbouwdiscussie. Er zijn twee kritieke kwesties die volgens de Stichting Kennisalliantie Nederlandse Bedrijventerreinen (SKBN) onmiddellijke aandacht van minister De Jonge vereisen. 'De Jonge is ook minister voor Ruimtelijke Ordening' De laatste jaren draait het in de discussies over stedelijke ontwikkeling vooral over woningbouw. Beleid voor de cruciale bedrijventerreinen in de Nederlandse steden dreigen hierdoor een ondergeschoven kindje te worden. ‘Terwijl we ambitieuze plannen nastreven om aan de groeiende vraag naar huisvesting te voldoen, is het van cruciaal belang dat we de noodzaak om onze bedrijventerreinen onder de loep te nemen en te optimaliseren niet verwaarlozen’. Aan het woord is Theo Föllings, voorzitter van de Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN). Hij wijst erop dat het ook de taak is van Hugo de Jonge, die niet alleen minister voor Volkshuisvesting is maar ook voor Ruimtelijke Ordening, om een betere balans te vinden tussen de woningbouw en de noodzakelijke bedrijventerreinen. De meeste Nederlandse bedrijventerreinen omvatten een scala aan activiteiten, waaronder distributie, groothandel en andere stedelijke diensten zoals ambachten en de auto-industrie. Op dit moment vallen van de 3.800 bedrijventerreinen in Nederland naar schatting vallen maar liefst 3.600 in de categorie gemengd gebruik. Er zijn echter twee kritieke kwesties die volgens de kennisalliantie onmiddellijke aandacht vereisen. Strenger beleid op scheefwerken Ten eerste is er het probleem van ongepaste grondtoewijzing vanuit gemeenten. Sommige bedrijven die zich op bedrijventerreinen hebben gevestigd voeren bedrijfsactiviteiten die te licht zijn voor de milieucategorie uit het bestemmingsplan. Hierdoor houden zij ruimte bezet die niet voor hen bedoeld is. Met als resultaat dat de zwaardere industrie geen plek kan vinden waar zij hun bedrijfsactiviteiten, die wel voldoen aan de milieucategorie, kunnen uitvoeren. Föllings: ‘De Nederlandse campussen en innovatiedistricten lijken hier al van te hebben geleerd en hanteren daarom een strenger toelatingsbeleid. Voor de gemengde bedrijventerreinen, waar we er in Nederlands pakweg 3.600 van hebben, beginnen we pas de laatste jaren na te denken over circulaire economie en ruimte voor deze activiteiten. En daarmee komt het probleem ‘scheefwerken’ in meer in beeld en gaan we nadenken over hoe we dit kunnen aanpakken, maar dat kost tijd én geld. Het is wel van belang daar nu al rekening mee te houden.’ Lichte bedrijven inpassen in de stedelijke gebieden Zijn er om dit probleem te tackelen meer vierkante meters nodig voor bedrijventerreinen? Föllings: ‘Wat we nu nodig hebben is ‘schuifruimte’. Wanneer de bedrijventerreinen op de juiste manier wordt (her)ingericht, zal het aantal meters onder de streep mogelijk  vergelijkbaar zijn met  wat we nu hebben. Dat betekent wel dat de lichte bedrijven zich meer richting de stedelijke gebieden moeten verplaatsen. Daar moet wel ruimte voor zijn.’ Als minister De Jonge blijft streven naar een ambitieuze jaarlijkse productie van 100.000 nieuwe woningen, is er volgens de SKNB ongeveer 26 miljoen vierkante meter bedrijfsruimte nodig. Door echter de niet-actuele leegstand te verminderen en efficiënter gebruik van ruimte te implementeren, kan het vereiste nieuwe volume beperkt worden tot ongeveer 20 miljoen vierkante meter. Kwaliteit over kwantiteit. Het feit dat er nu überhaupt over het herinrichten van bedrijventerreinen wordt gesproken, zal volgens Föllings leiden tot nieuwe concepten en innovatieve oplossingen. ‘Maar deze transformatie zal echter wel om tijd en gezamenlijke inspanning vragen.’ 30 procent van bedrijventerrein-gebruikers kunnen naar stedelijk gebied Op dit moment is er gemiddeld 26,3 vierkante meter bedrijfsruimte per woning. Met de ambitieuze jaarlijkse productie van 100.000 nieuwe woningen, is er volgens de kennisalliantie ongeveer 26 miljoen vierkante meter bedrijfsruimte nodig. Door echter de niet-actuele leegstand te verminderen en efficiënter gebruik van ruimte te implementeren, kan het vereiste nieuwe volume worden beperkt tot ongeveer 20 vierkante meter per nieuwe woning. In totaal gaat het dan om 20 miljoen vierkante meter bedrijfsruimte die daarvoor nodig is. 'Ruimtelijke analyses tonen aan dat ongeveer 30 procent van de activiteiten die momenteel plaatsvinden op bedrijventerreinen ondergebracht kunnen worden in gemengd gebruik zones in stedelijk gebied. Hiervoor moet echter wel voldoende ruimte beschikbaar zijn.' Föllings wil beleidsmakers erop attenderen om hier rekening mee te houden bij gebiedsontwikkelingen. De toekomst van logistiek In het kader van de themamaand Logistiek vroeg VJ Föllings ten slotte naar zijn visie met betrekking tot de grotere bedrijventerreinen c.q. distributiecentra en de discussie rondom de ‘verdozing’ van het landschap. ‘Wat er de afgelopen jaren is bijgebouwd aan grote distributiecentra is mede het gevolg van het  het ABC-locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, dat in de jaren negentig in gang is gezet door de overheid. Wel doordacht en met als variabelen mobiliteit en het aantal werknemers. Het uitgangspunt van het plan was dat bedrijven met veel werknemers of bezoekers zich bij voorkeur moeten vestigen op een locatie die goed ontsloten is door openbaar vervoer. Omgekeerd moest de ontwikkeling van publieks- of arbeidsintensieve bedrijven op locaties die alleen per auto bereikbaar zijn, worden tegengegaan. Deze locaties dienden te worden gereserveerd voor arbeidsextensieve bedrijven die voor de bedrijfsvoering afhankelijk zijn van transport over de weg. En zo geschiedde. 'We weten ook dat een dergelijk beleid 10 tot 15 jaar nodig heeft om zichtbaar te worden. Aan het begin van dit millennium is door het ministerie voor Ruimtelijke Ordening dit beleid on hold gezet maar zien we de doorwerking nog altijd terug langs onze snelwegen', aldus Föllings. Hij vervolgt: 'De digitalisering van onze samenleving doet ook nog eens een duit in het zakje waardoor distributiepatronen rond goederenstromen en mobiliteitsvraagstukken van mensen, in termen van werken en vrij tijd, zich wijzigen. Deze effecten kunnen we nog niet allemaal uitekenen op de ruimtelijke tekentafels maar dat ze verder van invloed zullen zijn op het ruimtegebruik en locatie-ontwikkeling, is voor menigeen geen punt van discussie meer. Steeds meer horen we dat ook de energiehuishouding rond bedrijventerreinen mogelijk bepalend gaat worden welke locaties voor wat voor een soort bedrijvigheid kunnen worden ontwikkeld. Dit vraagt om nadere beschouwing.' Föllings antwoordt geen glazen bol te hebben, op de vraag of er meer grote logistieke centra moeten worden bijgebouwd, nu de vraag fors is afgenomen. ‘Er is welllicht voor de behoefte van nu genoeg gebouwd, misschien moeten we nu even een soort van adempauze nemen.’ Bron: Vastgoedjournaal.nl  

07-06-2023
Nieuws
Zo los je de leegstandsopgave op: verplaats 'scheefwerkers' van bedrijventerrein naar binnenstad
Zo los je de leegstandsopgave op: verplaats 'scheefwerkers' van bedrijventerrein naar binnenstad

Ruim een kwart van de bedrijven op bedrijventerreinen hoort vanwege hun gebruiksfunctie en milieuruimte niet op een bedrijventerrein thuis. Deze bedrijven verhouden zich over het algemeen prima tot andere stedelijke functies en bieden een oplossing voor de knellende leegstandsopgave in de binnenstad. Dat betoogt Theo Föllings, voorzitter van de Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland, SKBN. Uit onderzoek van economisch geograaf Gerlof Rienstra samenwerking met de Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN) blijkt dat circa twee derde van de activiteiten die op een bedrijventerrein plaatsvindt een lagere milieucategorie heeft dan op dat bedrijventerrein is toegestaan. Een op de vier activiteiten hoeft vanwege de gebruiksfunctie zelfs helemaal niet op een bedrijventerrein te zitten. Deze activiteiten betreffen meestal voorzieningen als sport, gezondheid, onderwijs en winkels of gebouwen met een kantoorfunctie. Als deze bedrijven elders in de stad hun plek vinden, speel je kostbare milieuruimte op bedrijventerreinen vrij waar op het moment een groot tekort aan is. De afgelopen vijf jaar alleen al verdween een oppervlakte van 46 vierkante kilometer aan bedrijventerreinen uit stedelijk gebied, vaak omdat er woonwijken kwamen. Het gaat om ruimte voor vitale functies, zoals bijvoorbeeld de verwerking van circulaire reststromen. Scheefwerkers Anderzijds kan het verplaatsen van bedrijven die geen of nauwelijks hinder veroorzaken, zogenaamde ‘scheefwerkers’, naar stadscentra de gewenste reuring daar terugbrengen. Centra van veel steden kampen de afgelopen jaren met een terugval van hun winkelfunctie. In slechts een op de tien middelgrote centra en binnensteden ligt de leegstand op of onder een gezond niveau van 4 à 5 procent, aldus Stec Groep. Alleen al in middelgrote steden staat 460.000 vierkante meter aan winkelvloeroppervlak leeg. Er ligt nog altijd een grote transformatieopgave. Leegstaande winkelruimte wordt nog te vaak klakkeloos omgekat naar woonruimte. Maar wonen is een relatief passieve activiteit die zich vaak slecht verhoudt tot de dynamiek in centra van steden. Het is ook een misvatting dat bewoners altijd draagvlak genereren voor typisch stedelijke voorzieningen zoals horeca, schreef ik eerder in dagblad Trouw. Winkel en werk- of vrijetijdsfuncties vullen elkaar dan weer wel goed aan. Werknemers kunnen in het centrum terecht voor een broodje of gewoon voor een bezoek aan de winkel. Voor ontmoetingen die niet zelf op het kantoor kunnen plaatsvinden biedt het centrum alle gelegenheid. Mixen Wellicht kunnen we voor inspiratie naar het buitenland kijken: in steden als Londen wordt al in belangrijke mate geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van mixen van bedrijfsruimtes en winkels, die verder gaat dan een winkel in een plint, maar ook lichte industriële activiteiten betreft: de New London Mix. Voor deze nieuwe mixvormen is het echter belangrijk dat hiervoor ruimte geborgd wordt, omdat de grondopbrengsten van industriële activiteiten vaak niet in verhouding staan tot de grondopbrengsten uit wonen. Aan de slag ermee, zou ik zeggen! Dit artikel werd gepubliceerd in Cobouw.

17-03-2023
Nieuws
Paris Proof Ranking: Minder bedrijventerreinen voldoen aan Parijs-norm
Paris Proof Ranking: Minder bedrijventerreinen voldoen aan Parijs-norm

Waar in coronajaar 2020 achttien procent van de Nederlandse bedrijventerreinen al voldeden aan de Parijse energienorm voor 2050, daalde dit aandeel in 2021 naar 14 procent. Volgens economisch geograaf Gerlof Rienstra (Rienstra beleidsadvies en beleidsonderzoek), die de energieprestaties van bedrijventerreinen voor het derde jaar op een rij samen met de Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN) analyseerde, is de ‘teruggang’ een gevolg van het economisch herstel na de coronaperiode. Paris proof ranking Rienstra analyseerde de gebruiksgegevens van 3217 bedrijventerreinen. Op basis daarvan stelde hij de ‘Paris Proof Ranking’ vast. Waar in 2020 563 terreinen voldeden aan de Paris Proof-norm, is dat aantal in 2021 gedaald naar 522. In 2019, het eerste jaar dat Rienstra Beleidsadvies en Beleidsonderzoek en SKBN de eerste Paris Proof Ranking uitbracht, voldeden ‘maar’ 485 terreinen aan de norm. Rienstra: “De daling van het energieverbruik op bedrijventerreinen in 2020 was dus incidenteel en een gevolg van de lockdowns tijdens de corona-pandemie. We zijn weer praktisch terug bij de stand van zaken in 2019: terug bij af. Er is nog een lange weg te gaan.” Leiden Bio Science Park Ondanks de toename van het energieverbruik in 2021, zijn er een aantal positieve uitzonderingen. Rienstra maakte een top 50 van de bedrijventerreinen met een aflopend absoluut energieverbruik in 2021 die voldoen aan de Paris Proof-norm voor gebouwtypen en activiteiten van de Dutch Green Building Council (DGBC). Net als voorgaande jaren scoren logistieke distributieterreinen goed in deze lijst, omdat deze gebouwen relatief veel vierkante meters in bezit en een laag energieverbruik hebben. Ook is er op dergelijke terreinen vaak sprake van veel zelfopgewekte energie middels zonnepanelen op het dak. Opvallend is dat het Leiden Bio Science Park met veel kantoren en laboratoria, de lijst aanvoert. Het terrein scoorde aanzienlijk beter dan in 2020. Ook het Arnhemse Industriepark Kleefse Waard boekte vooruitgang. Ook zij vallen nu binnen de Paris Proof-norm. Volgens Rienstra komt dat mogelijk omdat deze terreinen zelf meer energie zijn gaan opwekken. 947 bedrijventerreinen hadden in 2021 een energieverbruik tussen de één en drie keer de Paris Proof-norm (1120 in 2019). Deze bedrijventerreinen moeten hun energieverbruik tot tweederde terugbrengen om aan de norm te voldoen in 2050. “In principe moet het mogelijk zijn die score in 30 jaar terug te brengen tot één keer de norm of minder”, aldus Rienstra. De overige 1748 bedrijventerreinen (54 procent) scoren een index van meer dan drie. Dat betekent dat deze bedrijventerreinen een meer dan gemiddelde inspanning moeten verrichten om hun energieverbruik terug te dringen tot de Paris Proof-norm. In 2020 behoorden er nog 1445 bedrijventerreinen tot deze categorie. Ranking Methode Om te bepalen of een bedrijventerrein Paris Proof is, legde Rienstra de verbruikscijfers van 3800 Nederlandse bedrijventerreinen uit 2021 naast een Paris Proof-norm voor gebouwtypen en activiteiten van de Dutch Green Building Council (DGBC), die ervan uitgaat dat het energieverbruik van de gebouwde omgeving met tweederde omlaag moet ten opzichte van het huidige verbruik. Dat leverde voor 3217 bedrijventerreinen een match op. In 2050 moet volgens het Parijse klimaatakkoord alle energie duurzaam worden opgewekt, bijvoorbeeld met zon en wind. Uitgangspunt is dat er in 2050 610 PJ duurzame energie beschikbaar is, ongeveer een derde van het huidige energieverbruik in Nederland. Uitgaand van de huidige verdeling van het energieverbruik is voor gebouwen dan 36 procent van die 610 PJ beschikbaar, ofwel 220 PJ. Doel van de Paris Proof Ranking is om in kaart te brengen in hoeverre het energiegebruik op Nederlandse bedrijventerreinen nu al aan de normen van Paris Proof voldoet. Anderzijds willen de initiatiefnemers in beeld brengen in hoeverre er een ontwikkeling waar te nemen is in het verminderen van het energiegebruik op bedrijventerreinen.

07-11-2022
Nieuws
‘Bedrijventerrein is weeskind van de politiek’
‘Bedrijventerrein is weeskind van de politiek’

Met verduurzaming van bedrijventerreinen realiseer je een derde van de Parijse klimaatdoelen. Waarom gaat dat proces zo moeizaam? De Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland opereert op het snijvlak van bedrijven en gemeenten. Voorzitter Theo Föllings probeert al jaren de verduurzaming van de terreinen beter op de agenda te krijgen. ‘Begin als gemeente bij ons, want in woonwijken verloopt de energietransitie een stuk ingewikkelder.’     Overbrugger 'Mister bedrijventerreinen’, wordt Theo Föllings (61) wel genoemd. Niet zonder reden. Dertien jaar werkt hij als directeur innovatie bij de ontwikkelingsmaatschappij voor Oost-Nederland, Oost NL. Dit jaar is hij ook ‘koperen’ voorzitter van de Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN). De afgestudeerd geograaf en bedrijfskundige overbrugt de doorgaans gescheiden werelden van overheid en bedrijfsleven. En dat is nodig. Noodzakelijk Bedrijven zijn binnen gemeenten de grootste energieverbruikers. Met vallen en opstaan zoekt het lokale bestuur naar manieren om de grootste gasverslinders te verduurzamen. Een moeizaam, maar noodzakelijk proces want, zegt Föllings: ‘Met de transitie van bedrijventerreinen behaal je een derde van de klimaatdoelstellingen van Parijs.’ Simpeler De opdracht om bedrijven te verleiden van het gas af te gaan lijkt een stuk simpeler dan die om burgers van hun vertrouwde gasstel en gashaard te krijgen – als immers de businesscase voor het bedrijf in kwestie maar klopt. En dan gaat het snel. Het energieverbruik van sommige bedrijven is hoger dan dat van een complete woonwijk. Begin als overheid dus dáár, zou je zeggen. Weeskind ‘Dat vind ik natuurlijk met jou’, reageert Föllings. ‘Maar bedrijventerreinen zijn het weeskind van de politiek. Gemeenten krijgen van het rijk een miljard euro om versneld woningbouwlocaties te ontwikkelen. Maar de helft van die locaties werd gevonden door bedrijventerreinen om te katten! Bij sommige kun je zeggen: dat is zo’n ouwe troep, het lijkt me heel verstandig. Maar het gaat zeer rigoureus. Vooraanstaande onderzoeksbureaus blijken in verschillende provincies te onderzoeken of niet álle bedrijventerreinen er deels om te katten zijn naar woonlocaties’. Eigen boezem Hij steekt de hand deels in eigen boezem. ‘Ook wij dachten bij bedrijventerrein vijf jaar geleden vooral in termen van werkgelegenheid. We dachten er ook niet over na om extra waterkanalen aan te leggen ten behoeve van de klimaatadaptatie. Of dat we de bedrijfsdaken vol konden leggen met zonnepanelen om er energiecentrales van te maken.’ Bottleneck Hoe valt het verdienvermogen van bedrijven dan wel te combineren met de maatschappelijke meerwaarde van de terreinen? Oftewel, zegt Föllings: ‘Hoe maak je als gemeente een model om dit soort processen op bedrijventerreinen van de grond te krijgen? Daar gaat het om. Een plan van aanpak, plus een organisatievorm om het vervolgens uit te voeren. Daar heb je als gemeente zomaar een, twee jaar voor nodig. Dat is nu overal in het land een bottleneck. Want geen enkele gemeente of andere overheid is bereid in een dergelijk model te investeren. En ook private partijen niet. Zo komen de smart energy hubs die ons voor ogen staan niet tot stand.’ BB: Kunnen de regionale energiestrategieën daar niet de motor van vormen? TF: ‘In de meeste RESsen komt het woord bedrijventerrein niet of nauwelijks voor. Of slechts als een soort restpost; niet als een mogelijke bron van duurzame energie-opwek .’   BB: Dat is toch onbestaanbaar! TF: ‘Inderdaad. Maar ook weer niet vreemd: het onderwerp stond bij veel partijen gewoon niet op het netvlies. Mogelijk kunnen door een aangepaste prioritering in de energieregio’s de bedrijventerreinen volwaardig meedoen. Dan kunnen we veel meer vaart maken met het concreet realiseren van de energiedoelstellingen.’   BB: Wat is de rol van een gemeente in dat proces: faciliteren of regisseren? TF: ‘Alleen op nieuwe bedrijventerrein kun je als gemeente de regie in eigen hand nemen. Bijvoorbeeld door voordat je de grond uitgeeft een statuut te maken, waarin staat aan welke eisen je als bedrijf moet voldoen om je er mogen vestigen. Op bestaande terreinen moet je  faciliteren: de bedrijven zo ver krijgen dat ze de handen ineen slaan en activiteiten ontplooien.’ BB: Toch geven ondernemersverenigingen op bestaande parken aan dat ze daarbij meer kaders van hun gemeente willen. Dan weten ze beter waar ze aan moeten voldoen. TF: ‘Die komen er. Vanaf 1 januari aanstaande moeten alle kantoren minimaal energielabel C hebben. Ook voor bedrijfspanden komt die eis eraan. Ik hou mijn hart vast, eerlijk gezegd. Gemeenten hebben al gezegd dat ze niet meteen zullen handhaven. Maar je moet je ondernemers er nu al bewust van maken. Anders staan ze over een paar jaar, als je wel gaat handhaven, voor een veel te grote stap: de boel gaat dicht, want jij voldoet niet.’ BB: Wat is voor een gemeente een logische eerste stap? TF: ‘Onderzoek of er op een bedrijventerrein een organisatie werkzaam is, zoals een ondernemersvereniging. Ga daar het gesprek mee aan. Veel ondernemers blijken best bereid mee te betalen aan energiemaatregelen, maar het fundament moet op orde zijn: een schone en veilige locatie. Als je dat als gemeente niet goed hebt geregeld, zullen ondernemers nooit investeren. Pas was ik voor een bijeenkomst op een Gelders bedrijventerrein. Ik zag werknemers van bedrijven die bezig waren om zwerfvuil weg te werken. De gemeente ondersteunde deze met materiaal, vuilnisbakken en een vuilniswagen. Ze snappen allebei dat een bedrijventerrein meer voorstelt zónder al dat rondzwervende plastic en papier. En dan is de volgende stap: jongens, laten we samen ook eens wat aan energie gaan doen.’ Dit artikel werd geschreven en gepubliceerd door Binnenlands Bestuur. Lees hier het hele verhaal.

14-10-2022

Huidige pagina: 1

Volgende pagina
Aanmelden nieuwsbrief